trompet.nl - dé toonaangevende trompet site van nederland
  > home > geschiedenis - u bent nu hier  
   > de geschiedenis van de trompet
 

 

 

 

 

 

 

 


De Klassieke Periode


De trompet kreeg in de klassieke periode met componisten als Haydn (1732-1809), Mozart (1756-1791) en Beethoven (1770-1827) een totaal andere functie. De nieuwe stijl maakt uit de vroegere heroïsche trompet, die melodisch de toon aangegeven heeft, een tutti-instrument. Hij kreeg een ritmisch-harmonische functie.
De trompettisten gebruikten instrumenten in F of G en Bes en A Het clarinoregister werd in de klassieke werken tot de 12e natuurtoon (g2) beperkt. De 13e natuurtoon (a2) komt maar één keer voor in Haydn's symfonie nr. 101 (deel 3, maat 76). Hogere noten zoals in de jeugdige werken voorkomen bij Schubert (1797-1828) kwamen eigenlijk niet voor, twee keer een c3 (één keer bij Haydn en één keer bij Mozart).
Het verlies van het clarinoregister kwam waarschijnlijk doordat men het heroïsche karakter hiervan als ouderwets bestempelde en door de verandering in muziekstijl. De trompettisten Waren nog wel in staat om hoge partijen te spelen. Karakteristiek voor de tutti versterkende trompetpartijen van deze periode, vooral bij Beethoven, waren de grote sprongen in de tweede stem. De natuurtonenreeks liet soms geen andere mogelijkheid (zie onder). Richard Wagner (1813-1883) stelde voor dat de 2e trompet de D één octaaf lager speelde, dit was door de ontwikkeling van de chromatische ventieltrompet in zijn tijd mogelijk.


> Het zoeken naar Chromatiek

Niet alleen Beethoven, maar ook over het algemeen, was er vanaf het einde van de barok een drang naar hervorming. Men probeerde op de meest uiteenlopende manieren een chromatische trompet te bouwen.
Deze experimenten met o.a. de stoptrompet, kleptrompet en de Engelse schuiftrompet leidden in 1815 tot de uitvinding ven het ventielmechanisme en daarmee tot de moderne speeltechniek.


> De Stoptrompet

Rond 1750 kwam een hoornist in Dresden, Anton Joseph Hampel, op het idee van het 'stoppen'. Door het inbrengen van de hand in de beker kon hij de toonhoogte van het instrument een halve of een hele toon laten zakken
Deze voor de hoorn succesvolle techniek werd rond 1777 door Michael Waggel, hoftrompettist in Karlsruhe, op de trompet toegepast. In samenwerking met de instrumentmaker Johann Andreas Stein (Ausburg), ontwikkelde hij een gebogen trompet, waaorddor hij de beker met de hand kon bereiken. Stoptrompetten werden gewoonlijk met het dubbele aantal windingen in de oude vorm, of in een gebogen halve maanvorm gebouwd. Het stoppen werd met drie vingers van de rechter hand gedaan.
Een bijzondere soort stoptrompet was de inventionstrompet. J. Werner (Dresden) bouwde de eerste inventionshoorn voor Hampel in 1753. Alhoewel Weidinger's kleptrompet ook inventionstrompet genoemd werd, noemen we tegenwoordig als inventionstrompet een instrument, dat met meerdere los op te zetten stembuizen is .uitgerust en een stempomp heeft.
Gewoonlijk werden de stembuizen in een U-vorm aangebracht,niet aan het mondstukeinde, maar in het midden van het instrument, waar zij tegelijkertijd als stempomp diende. Wöggel's stoptrompet is waarschijnlijk al een inventionstrompet geweest. Verbeterde inventionstrompetten werden rond 1790 door A.F. Krause (Berlijn) gebouwd.
In Frankrijk was David Buhl (1781 - na 1829) de belangrijkste trompettist die het stoppen toepaste. Zijn, en vele andere trompetmethodes in deze tijd spreken over twee verschillende trompetsoorten:

1) trompette d'ordonnance of cavalerietrompet in Es, die zonder stoptechniek bespeeld werden.
2) trompette d'hamlonie of orkesttrompet in G, waarbij wel de stoptechniek toegepast werd en waarbij extra bochten gebruikt werden om de totale stemming lager te krijgen.


> De Kleptrompet

De vroegste experimenten, om de natuurtonenreeks van een koperblaasinstrument d.m.v. het openen van één of meerdere kleppen te verhogen, gaan tot in de zestiger jaren van de 18e eeuw terug.
Weer experimenteerde men eerst met een hoorn. In november 1766, na meerdere jaren proberen, toonden Ferdinand Kolbel en zijn schoonzoon demonstreerden twee klephoorns , genaamd Amor-Schall, aan de Tsarin Katharina in St.Petersburg.
De eerste kleprompet werd waarschijnlijk in 1777 door een trompettist te Dresden gebouwd, doch werd verworpen aangezien de zo karakteristieke trompetklank haast geheel verloren ging. Volgens tekeningen uit die tijd had het instrument een klank die het midden hield tussen een trompet en een hobo.
Wöggel, de al eerder genoemde uitvinder van de stoptrompet, kende ook de kleptrompet maar verwierp haar om dezelfde reden.
Anton Weidinger (1767-1852) was de meest succesvolle bouwer en speler van de kleptrompet, hij was goed bevriend met Joseph Haydn (componist aan het hof Esterhàzy). Voor Weidinger en zijn kleppentrompet schreef Haydn in 1796 het bekende trompetconcert in Es, dat in onze eeuw het middelpunt van het repertoire van een solotrompettist is. Voor dit concert moet Weidinger een trompet hebben gehad met minstens drie kleppen.
Nog voor 1800 componeerden Leopold Kozeluch en Joseph Weigl twee andere werken voor hem. In december 1802 speelde Weidinger op zijn kleptrompet in Leipzig meerdere werken. De critici waren lovend over het instrument.
Een jaar later componeerde J.N.Hummel (1778-1837), de nieuwe hofcomponist aan het slot Esterhazy , voor Weidinger het andere grote concert uit het klassieke repertoire. Dit concert in E-dur werd op Nieuwjaarsdag als tafelmuziek voor het eerst gespeeld.
Ondanks Weidinger's succes en zijn blijvende verdienste t.a. v. het solistische trompetrepertoire zette zijn uitvinding niet door .
Tot rond 1840 werd de kleptrompet in militaire muziek in Oostenrijk en Italië gebruikt. Het betere ventielsysteem had toen zijn intrede al gedaan.


> De Engelse Schuiftrompet (1790-1885)

De oorsprong van de Engelse schuiftrompet uit de 19e eeuw is niet bekend. Het is een zeldzaam fenomeen dat de schuiftrompet in Engeland tot aan het eind van de 19e eeuw in gebruik bleef, terwijl overal elders vanaf de veertiger jaren ventieltrompetten gebruikt werden. De reden hiervoor is de sterke persoonlijkheid van de grootste voorvechters van de schuiftrompet in Engeland, Thomas Harper (1786-1853) en zijn zoon T.H. junior (18161898).
Harper speelde in de belangrijkste Londense orkesten en Engelse Festivals en werd door zijn zoon opgevolgd, welke zich in 1885 terugtrok. Harpet senior hield vast aan . de schuiftrompet, verbeterde deze in samenwerking met de Londense instrumentmaker KöhIer en schreef rond 1835 een beroemde methode voor de schuiftrompet.
Harper junior ging meer met zijn tijd mee en gebruikte naast de schuiftrompet ook de cornet. Op concerten speelde hij de moeilijke passages op de cornet en andere bekende Engelse schuiftrompettist uit het begin van de 19e eeuw was John Norton. Hij speelde naast Harper sr.(vanaf 1823) bij het York-festival orkest en vertrok later naar Philadelphia in 1827.
De schuiftrompet werd veelal in F gebouwd met stembuizen voor C en/of Bes. De schuif werd het meest voor halve en hele tonen gebruikt. Alhoewel het instrument niet beweeglijk was, werd het door haar edele klank erg gewaardeerd. Zij was eerder een orkest- dan een soloinstrument.


> De Franse Schuiftrompet

In Frankrijk bouwde Adolphe Sax een schuiftrompet volgens het Engelse principe. Dauvern, (Ieraar van Arban) verbeterde het Engelse model. Ook in Frankrijk echter raakte de ventieltrompet bekend, en de schuiftrompet had geen bestaansrecht meer.


> De ontwikkeling van de ventielen

Mijlpaal:

We kunnen in de trompetgeschiedenis van twee mijlpalen spreken:

1) De invoering van de trompet in de kunstmuziek (omstreeks 1600), en
2) De uitvinding van het ventiel omstreeks 1815.

De nadelen van de stoptrompet en de schuiftrompet werden met de uitvinding van het ventiel verholpen:

1) het ventielinstrument was volledig chromatisch zonder de gaten van de stoptrompet;
2) de toon was homogeen, behalve dan bij de eerst ontwikkelde ventieltrompetten;
3) op de ventieltrompet kon men snelle passages spelen.


> De F en G-trompet in de 19e Eeuw

De ventieltrompet werd eerst in G en later ook in F gebouwd. Bochten brachten de stemming omlaag naar E, Es, D, C, B, Bes en soms naar A. De trompettist moest nu met drie aspecten rekening houden:
De lippen, tong (welke ook voor de baroktrompettisten golden) en vingers.


> Enige soorten ventielen

Volgens Tarr heeft onderzoek naar de ontwikkeling van het ventiel tot nu toe nog niet voor 100 procent de goede gegevens gegeven. De grootste oorzaak hiervoor is het feit dat geen illustraties bijgevoegd waren, of verloren zijn gegaan bij de eerste rapportages of patenten. Verder onderzoek zal waarschijnlijk details nog veranderen
De ontwikkeling in chronologische volgorde:
De eerste uitvinding is toegeschreven aan de Ier Charles Clagget. Zijn patent (1788) is echter onduidelijk en zijn instrumenten zijn niet teruggevonden. Hij heeft dan ook geen invloed gehad op de verdere ontwikkelingen.
Bekend is dat in 1814 hoornist Heinrich StölzeI op een ventielhoorn speelde. Deze was gebouwd door Griessling & Schlott, maar van dit instrument is geen duidelijke beschrijving overgebleven. Waarschijnlijk gaat het hier om het Schubventil.
Vier jaar later verkrijgen StölzeI en Friedrich Bluhmel een patent voor de 'Kastenventilen', die een vierkante vorm had. Door de vele ruzies over wie nu het originele idee had, ging ieder uiteindelijk zijn eigen weg. Bluhmel claimt dan de ontwikkeling van het idee van het Röhren-Schiebe-Ventil of Schieberröhren (gIijbuisventiel). Dit systeem wordt ook wel in verband gebracht met StölzeI's Schubventil. Na hun scheiding werden trompetten met de vierkante ventielen gebouwd door W.Schuster te Karlsruhe. De ventielen noemde men daarom ook wel Schusterventilen.
Een F trompet met drie buisventielen werd in 1826 vanuit Berlijn naar Parijs gebracht. F.G.A. Dauvern, doorzag direct de mogelijkheden van het Schubventil.
Hij schreef niet alleen dee vroege methodes voor ventieltrompet, maar liet ook als eerste ventieltrompetten in Frankrijk bouwen. De eerste pogingen werden in 1828 gedaan door J.C. Labbaye, echter zonder resultaat. Twee jaar later maakte Halary de eerste Franse ventieltrompetten, met twee i. p. v. drie ventielen.
In 1827 probeerde Blühmel een patent te krijgen voor het Drehbuchsenventil, die hij echter niet kreeg. Dit was waarschijnlijk het eerste draaiventiel.
De uitvinding van de dubbelbuis, het Weens ventiel (nog steeds in gebruik bij de Weense hoorn) is toegeschreven aan Leopold Uhlmann.
De uitvinding van Riedl's draaiventiel dateert uit 1832 of 1835. Hij noemde dit systeem een 'Rad-Maschine'(wielventiel). Deze ontwikkeling is niet beïnvloed door Blühmel's vinding, maar waarschijnlijk door de Amerikaan Nathan Adams (1783-1864). Omstreeks 1824 had Adams een trompet gebouwd met drie draaiventielen. Maar evenals met Clagget is hier zeer weinig van bekend.
Een ander type ventiel was de Berliner Pumpventil, gepatenteerd in 1835 door Wilhelm Wieprecht. Wieprecht kwam in 1824 vanuit Leipzig naar Berlijn, werkte eerst als kamermusicus aan het hof en werd in 1828 dirigent van een regimentsorkest in het leger. In hetzelfde jaar kwam hij in kontakt met de firma Griessling & Schlott, die de instrumenten voor StölzeI bouwde. Bij deze firma ontwikkelde hij zijn Berliner Pumpen. In 1833 bouwt hij de eerste Pruisische cornet en in 1835 de eerste bastuba (met draaiventielen). De Berliner Pump was kort en dik, waarbij de lucht makkelijk vloeide. Adolph Sax bouwde zijn instrumenten met deze ventielen toen hij zijn werkplaats in Parijs in 1842 opende. Hij noemde ze 'cylindres'.
Een laatste niet succesvol type was de 'disc-valve', gepatenteerd in 1838 door John Shaw en gebouwd door John August KohIer.
Als laatste wordt het systeem van François Périnet vermeld, ontwikkeld in 1839 vanuit het reeds bestaande buisventiel. Hierbij waren er geen scherpe hoeken meer in het piston en de buizen stonden loodrecht op het ventiel, bovendien was er een optimale doorstroom van lucht.








> Vroege instrumenten uit het primitieve en voorhistorische tijdperk tot aan de val van Rome (476 na Chr.)
> Enige Aziatische vormen
> De trompet vanaf de val van Rome (tot ca. 1100)
> De trompet rondom de Middeleeuwen (tot 1400) en de Renaissance (1400-1600)
> De Zinkenfamilie
> De Gouden Periode van de trompet (1600-1750)
> De crisistijd van de trompet (1750-1815) en het hoogtepunt van het Clarinoblazen
> De Klassieke Periode
> De Moderne Tijd

 

  geschiedenis
  mondstukken
  interviews
  forum
  docenten
  vraag & aanbod
  links database
mailing-list
  contact

  www.trombones.nl
 


Copyright © trompet.nl, Alle Rechten Voorbehouden.